Uit achttiende-eeuwse logearchieven blijkt dat de vroegste vrijmetselaarsloges een ambulant karakter hadden. Bijeenkomsten vonden plaats in gehuurde zalen in een herberg of sociëteit; het benodigde meubilair werd bij iedere bijeenkomst te voorschijn gehaald, uitgestald en na afloop weer opgeborgen. De inrichting van de gebruikte ruimte kende een vast patroon, zo blijkt uit vroege teksten die de rituelen beschrijven. De diverse meubelen en voorwerpen hadden allen een vaste plaats in de logeruimte en een bepaalde betekenis of functie tijdens het ritueel. De handeling speelde zich af rond het tableau, een voorstelling van de belangrijkste symbolen van een bepaalde graad, die als tekening, vloerkleed of beschilderd paneel op de vloer van de loge lag. Vanaf het einde van de achttiende eeuw huurden, kochten of bouwden steeds meer loges hun eigen gebouwen. Hierdoor werd het mogelijk de verschillende ruimtes permanent in te richten met bijvoorbeeld architectuursculptuur, wand- en plafondschilderingen, en een podium met baldakijn voor de zetel van de Voorzittend Meester.
Het verbindende element tussen alle maçonnieke interieurs, voorwerpen en afbeeldingen, is een decoratie met verhalende voorstellingen, allegorieën en bepaalde combinaties van symbolen, die refereren aan de mythen die in de genoemde rituelen een rol spelen. De vrijmetselarij kent dus een eigen specifieke beeldentaal of iconografie.
Maçonnieke voorwerpen werden doorgaans in opdracht van een loge vervaardigd door een vooraanstaand lokaal ambachtsman of kunstenaar, die niet zelden zelf vrijmetselaar was. Meestal ging het om objecten van kunstnijverheid van hoge kwaliteit, die behalve een decoratieve functie tevens een uniek ritueel gebruiksaspect hadden. In het begin van de achttiende eeuw werden aanvankelijk alleen het interieur van de loge en de daarbinnen gebruikte rituele objecten en siervoorwerpen voorzien van maçonnieke symbolen. In de loop der jaren werden steeds vaker persoonlijke voorwerpen, die in een kring van intimi konden worden getoond, zoals drinkglazen, sieraden, pijpen en snuifdozen, met dergelijke symbolen gedecoreerd. Rond 1800-1825 maakte de materiële cultuur van de vrijmetselarij een bloeiperiode door en werden de meest uiteenlopende voorwerpen uit de huisraad, variërend van serviezen tot kamerschermen, rijkelijk bedrukt of beschilderd met maçonnieke voorstellingen.
Hoewel het formeel verboden was de geheimen van de Orde, zoals de gebeurtenissen tijdens het ritueel, op schrift te zetten, gebeurde dit natuurlijk toch. Er zijn manuscripten bewaard gebleven, waarin de rituelen van verschillende graden zijn opgetekend. De illustraties in deze manuscripten geven een indruk van het tableau, de rijke decoratie van de loge en de regalia voor iedere graad.
In de loop van de achttiende eeuw verschenen publicaties, die de complexe rituele inwijdingen, de daarbij gesproken teksten en de gehanteerde symbolen van verschillende graden beschrijven. Ze dienden de leden van de Orde als geheugensteun, al werden ze vaak gepresenteerd als een ‘onthullingsgeschrift’ dat de geheimen van de Orde verraadde. Veel vrijmetselaren waren in het bezit van een of meer zogenaamde ritualenbundels. Vaak bevatten deze publicaties een of meer afbeeldingen van een maçonniek tableau.
Uit de illustraties in manuscripten en gedrukte ritualen, en uit het decoratieschema van de loge heeft zich gedurende de achttiende eeuw een specifieke beeldtraditie ontwikkeld. Deze beeldtraditie heeft vele generaties kunstenaars geïnspireerd, ook hen, die zelf geen lid waren van een loge, maar via de kennissenkring of publicaties over de vrijmetselarij toch de maçonnieke symboliek goed leerden kennen.