De vrijmetselarij werd vanuit Engeland in Nederland geïntroduceerd. De eerste bijeenkomsten van Britse vrijmetselaren in ons land vonden plaats in Rotterdam in 1720-1721. In 1734 volgde de oprichting van de eerste Nederlandse loge in Den Haag. De leden van deze Loge du Grand Maître des Provinces-Unies et du Ressort de la Généralité waren voornamelijk personen uit de nabijheid van stadhouder Willem IV, zoals zijn ‘Chef d'Office / Chef de Cuisine’, Vincent La Chapelle (?-1745), die Voorzittend Meester van de loge was. Het is zeer waarschijnlijk dat Willem IV vrijmetselaar was, maar zijn lidmaatschap is (nog) niet bevestigd.
Nadat in Amsterdam en Den Haag nog twee loges gesticht waren, De la Paix en Le Véritable Zèle, nam de eerste Haagse loge in 1735 de functie aan van landelijke Grootloge. Johan Cornelis Radermacher (1700-1748) werd benoemd als de eerste Grootmeester. Kort daarop stelden de Gecommitteerde Raden van Holland een onderzoekscommissie samen, waarna een verbod op bijeenkomsten van vrijmetselaren werd uitgevaardigd door de Staten van Holland en West-Friesland. Hieraan lagen diverse politieke redenen ten grondslag (zie: Vrijmetselarij als zondebok. Hoewel het verbod nooit formeel werd opgeheven, werden bijeenkomsten van vrijmetselaarsloges vanaf 1744 weer getolereerd.
In 1748 kwam Radermacher te overlijden. Hij werd opgevolgd door Joost Gérard Baron van Wassenaar (1716-1753). Toen deze in 1752 zijn ambt neerlegde, werd lakenkoopman Louis Dagran interim Grootmeester. Na een langdurige discussie over Dagran’s geschiktheid als opvolger werd in 1756 de Groote Loge der Zeven Verenigde Nederlanden gesticht, met Albrecht Nicolaas Baron van Aerssen Beyeren (1723-1790) als nieuwe Grootmeester. De daarbij aangesloten ‘loges fondatrices’ waren: l’Union, La Royale, Le Veritable Zèle, Les Coeurs Unis en L’Indissoluble (Den Haag); La Bien Aimée, La Fidélité, Concordia Vincit Animos, La Charité en La Paix (Amsterdam); Sint Lodewijk (Nijmegen) en La Concorde (Venlo).
Van 1758-1798 werd het Grootmeesterschap vervolgens vervuld door Carel Baron van Boetzelaer (1727-1803), en van 1798-1804 door Mr. Isaac van Teylingen (1736-1813). Het aantal loges onder Nederlands gezag nam in de tweede helft van de achttiende eeuw sprongsgewijs toe: in het verstedelijkte Westen in de periode 1757-1762 en in de zogenaamde landgewesten in de perioden 1764-1776 en 1780-1790. Tussen 1735 en 1800 werden in totaal circa 93 loges opgericht, waarvan een aantal ook weer werd opgeheven. Aan het einde van de achttiende eeuw was in vrijwel iedere sociaal-economisch belangrijke stad in Nederland wel een vrijmetselaarsloge te vinden.
Volgens de Ordewetten moest een vrijmetselaar een ‘vrij man van goede naam’ zijn. Leden van loges waren onder meer personen van adel, kooplieden, gegoede burgers, ambtenaren van de bestuurlijke of gerechtelijke macht, geestelijken, musici en kunstenaars. Het merendeel van de leden was in de achttiende eeuw afkomstig uit de geletterde elite. In de loge werd conform de wetten van de Orde niet gesproken over religie of politiek, thema’s die de leden zouden kunnen verdelen. Er golden universele morele waarden, zoals broederschap en tolerantie van andersdenkenden. Een voorbeeld is de integratie van (Sefardische) Joden in de vrijmetselarij in de achttiende eeuw, waarin Nederland internationaal gezien voorop liep. De geestelijke en bestuurlijke macht zag de tolerantie van vrijmetselaren echter als een gevaar, bang dat loges ruimte boden aan hun tegenstanders.
Veel leden van de eerste Hollandse loges waren van Franse afkomst. Vanaf 1744, het jaar waarin de rituelen van de Orde in Franstalige ‘onthullingsgeschriften’ werden gepubliceerd, werd de Nederlandse vrijmetselarij steeds meer beïnvloed door de Franse. In 1770 werd de Nederlandse Grootloge door Engeland als onafhankelijke Grootloge erkend en werd overeengekomen op elkaars grondgebieden geen loges te stichten. Tijdens de Franse heerschappij (1806-1814) trachtte de Franse Grootloge, Le Grand Orient de France (opgericht 1773), de Nederlandse loges bij haar in te lijven, iets waartegen de Nederlandse Grootloge zich verzette. Desondanks werden in Nederland enkele loges onder Frans gezag opgericht in een poging om het gezag van de Nederlandse Grootloge te ondermijnen.
De Nederlandse Grootloge veranderde na 1756 een aantal malen van naam, als gevolg van de veranderende politieke status van ons land. In 1798 werd ze omgedoopt tot Grootoosten der Bataafse Republiek, en in 1807 in Grootoosten van de Vrijmetselaren in Holland en onderhorige landen. In 1815 was de Franse heerschappij ten einde, en in 1816 vond de (her-)opening van het Grootoosten der Nederlanden plaats. Nu bestaat ze nog steeds als de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden.