De vrijmetselarij heeft zich na het ontstaan van de eerste moderne Engelse
Grootloge in 1717 snel uitgebreid naar Europa en vervolgens naar andere werelddelen.
Verspreiding vond plaats via leden die vanwege hun verplichtingen in het dagelijks
leven op reis gingen, zoals kooplieden, personeel van Oost- en West-Indische
Compagnies of legerofficieren, die in het buitenland gestationeerd werden. Wanneer
zeven vrijmetselaren in een plaats aanwezig waren, konden zij een verzoek tot
oprichting van een eigen loge aan een Grootloge doen. Zo werd in 1754 een loge
onder Nederlands gezag gesticht te St. Eustatius. Maar pas nadat de Nederlandse
Grootloge in 1770 door de Engelse als een zelfstandige maçonnieke grootmacht
erkend werd, nam het aantal loges onder haar gezag in de overzeese gebieden
snel toe.
In de achttiende en negentiende eeuw schoten Nederlandse loges als paddestoelen
uit de grond in de handelsposten en militaire kampementen in de huidige Nederlandse
Antillen (1754), Suriname (1761), Guyana (1771), Brazilië (1815) Zuid-Afrika
(1772), India (1758), Sri Lanka (1768), Maleisië (1770), Indonesië (1763) en
Japan (1804). Uit de ledenlijsten van deze loges blijkt, dat zij regelmatig
bezocht werden door reizende vrijmetselaren van verschillende nationaliteiten.
Voor reizende vrijmetselaren waren de loges in vreemde landen belangrijk, omdat
ze een veilige haven vormden die herinnerde aan het thuisland. Tevens vergemakkelijkten
ze hun integratie in de lokale samenleving.
In West-Indië werd de eerste loge onder Nederlands gezag, La Parfaite Union, gesticht op St. Eustatius in 1754. In 1761 volgde in Paramaribo de eerste loge in Suriname: Concordia. Sindsdien zijn circa 22 loges onder Nederlands gezag gesticht op de Antilliaanse eilanden en circa tien in Suriname. Nog altijd zijn zes loges op Curaçao, St. Maarten en Aruba, evenals de drie loges van de Provinciale Grootloge van Suriname in Paramaribo aangesloten bij het Grootoosten der Nederlanden.
De eerste loge in Zuid-Afrika werd gesticht in Kaapstad in 1772 onder Nederlands
gezag, en kreeg de naam De Goede Hoop. Sindsdien zijn circa 85 Nederlandse loges
in het land gesticht, waarvan vele ook weer werden opgeheven. Aan het einde
van de negentiende eeuw werd getracht de verschillende loges in de regio, die
niet alleen onder Nederlands, maar ook Engels, Iers en Schots gezag werkten,
bijeen te brengen in één nationale Grootloge, maar dit mislukte. In 1952 werd
de Zuid-Afrikaanse Grootloge der Vrijmetselaren opgericht, maar ook deze slaagde
er niet in de vereniging tot stand te brengen en werd door andere Grootloges
niet erkend. Pas in 1961 verenigden 60 loges in de regio zich in de Grootloge
van Zuid-Afrika. Nog altijd behoort één loge, Eendracht Maakt Macht in Krugersdorp,
tot het Grootoosten der Nederlanden.
In 1896 werd de loge Zambesia opgericht in Bulwayo (Matabeland) in Zuid-Rhodesië,
thans Zimbabwe. Hierna volgde de oprichting van nog zeven loges onder Nederlands
gezag in de regio, waarvan anno 2007 nog zes lid zijn van het Grootoosten der
Nederlanden.
In de jaren zestig van de achttiende eeuw werd in Batavia (Jakarta) de loge
La Choisie opgericht, kort daarop gevolgd door twee andere loges. Genealogisch
onderzoek heeft aangetoond dat Indo-Europeanen (mannen met een Nederlandse vader
en Indische moeder, en hun nazaten) al in de achttiende eeuw in loges werden
opgenomen. Het zou nog tot het midden van de negentiende eeuw duren totdat de
autochtone bevolking in West- en Oost-Indië in Nederlandse loges werd opgenomen.
De inwijding van de Javaanse kunstschilder Raden Saleh Sjarief Bastaman (ca.
1810-1880) in de loge Eendracht maakt Macht te Den Haag in 1836, en de inwijding
van Abdul Rachman, een familielid van de Sultan van Pontianak op Borneo, in
de loge De Vriendschap te Soerabaja in 1844 gelden als beginpunten van de acceptatie
van Indische autochtonen in Nederlandse loges.
In de loop der jaren werden onder gezag van het Grootoosten der Nederlanden
circa 35 loges gesticht, met name op Java en Sumatra. In het begin van de twintigste
eeuw werden in Nederlands Oost-Indië tenminste vijf (maar vermoedelijk veel
meer) loges gesticht van de gemengde Orde Le Droit Humain. Hun verdere geschiedenis
is nog niet in kaart gebracht.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte ook de vrijmetselarij in de koloniën een zwarte periode door. Vrijmetselaren slaagden er soms toch in om in het geheim bijeen te komen, zelfs in de Japanse interneringskampen. Het herstel na de oorlog was van korte duur. Mede als gevolg van het Nederlands-Indonesische conflict over Nieuw-Guinea werden in 1957 Nederlandse ondernemingen onder staatstoezicht gesteld en vervolgens genationaliseerd. In 1960 maakte het regime van Soekarno het voor de Nederlandse loges in Indonesië onmogelijk om hun bijeenkomsten voort te zetten. De loges De Ster in het Oosten en De Vriendschap van het Grootoosten der Nederlanden werden verplaatst naar Nederland (Bilthoven en Den Haag), andere werden opgeheven. Een groot deel van de achttiende en negentiende-eeuwse archieven van deze loges werd tijdig overgebracht naar Nederland, maar veel achtergebleven gebouwen en bezittingen gingen verloren.